Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blauw·glan·zend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen blauwglanzend blauwglanzender blauwglanzendst
verbogen blauwglanzende blauwglanzendere blauwglanzendste
partitief blauwglanzends blauwglanzenders -

Bijvoeglijk naamwoord

blauwglanzend

  1. glimmend met een blauwe kleur
     De plafondverlichting was verschrikkelijk, tot overmaat van ramp versterkt met een blauwglanzende tl-buis boven de deur.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535