• blad·der
enkelvoud meervoud
naamwoord bladder bladders
verkleinwoord bladdertje bladdertjes

de bladderv / m

  1. een luchtblaasje in een verflaag, of de daarvan loskomende verfschilfers
    • Nu reeds begint de verf te bladderen en ligt de vloer vol bladders. 
vervoeging van
bladderen

bladder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladderen
    • Ik bladder. 
  2. gebiedende wijs van bladderen
    • Bladder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladderen
    • Bladder je? 
69 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]