bitumben
- Afkomstig van het Oudhoogduitse bijvoeglijke naamwoord tumb met het voorvoegsel bi- en met het achtervoegsel -en
bitumben
- betoveren, inpalmen, verblinden
- bedotten, bedonderen, bedriegen, bezwendelen, duperen, verneuken
- iemand iets vorliegen, iemand een oor aannaaien, iemand flauwe kul verkopen
- zwak (1a)
- Duits: betören, hintergehen, für dumm verkaufen