• Afkomstig van het Oudhoogduitse bijvoeglijke naamwoord tumb met het voorvoegsel bi- en met het achtervoegsel -en

bitumben

  1. betoveren, inpalmen, verblinden
  2. bedotten, bedonderen, bedriegen, bezwendelen, duperen, verneuken
  3. iemand iets vorliegen, iemand een oor aannaaien, iemand flauwe kul verkopen
  • zwak (1a)