biogenetisch
- bio·ge·ne·tisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | biogenetisch | biogenetischer | |
verbogen | biogenetische | biogenetischere | |
partitief | biogenetisch | biogenetischers | - |
biogenetisch [1]
- (biologie) betrekking hebbend op de ontwikkeling van organismen, de biogenesis
- ▸ De negatieve beeldvorming speelt een belangrijke rol in de toenemende druk van de gehandicaptenzorg, meent Reinders. „In de toekomst komt steeds meer biogenetische informatie beschikbaar. Ook neemt het onderzoek naar verstandelijk gehandicapten tijdens de zwangerschap toe. Het ligt voor de hand dat in de publieke opinie de gedachte gaat overheersen dat kinderen met bijvoorbeeld het Down-syndroom gemakkelijk hadden kunnen worden voorkomen. Een kind met een handicap wordt dan een dure voorkeur.”[2]
- ▸ Velen herinneren zich de bijdrage van Rau aan het debat over biogenetische experimenten. Volgens Rau waren het Duitse naziverleden en de vreselijke experimenten die toentertijd op mensen werden uitgevoerd reden genoeg om heden ten dage een pas op de plaats te maken.[3]
1. betrekking hebbend op de ontwikkeling van organismen
- Het woord biogenetisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “„Gehandicaptenzorg onder druk door gentechnologie”” (27 mei 2002), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Johannes Rau (1931-2006) overleden” (27 januari 2006), Reformatorisch Dagblad