• bin·nen·waai·en

binnenwaaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnenwaaien
waaide binnen
woei binnen
binnengewaaid
klasse 6

zwak -d

volledig
  1. door de wind ergens binnendringen
     Als een briesje kwam Rusland mijn leven binnenwaaien.[2]
     Maar De Regt is er niet van overtuigd dat de veestapel de stikstofcrisis veroorzaakt. Zeker, zijn koeien zijn wat dat betreft geen lieverdjes, maar de grootste vervuiler is volgens hem de industrie uit het nabijgelegen Antwerpen. "Je kunt geen scherm op de grens zetten en dus zal de stikstof uit België gewoon komen overwaaien. Bij zuidwestenwind komt die van de industrie in Antwerpen hier binnenwaaien."[3]
  2. op een informele wijze plotseling ergens binnenkomen
     Omdat Karin van Gool als kankerpatiënt behoort tot een risicogroep moet ze blijven. Daar merkt ze dat het coronavirus ook een nieuwe situatie is voor het ziekenhuispersoneel. "Je merkt dat ze plotseling meer afstand houden. Voor een setje pillen moeten ze zich helemaal omkleden. Dat kost tijd. Logisch dat ze niet zomaar binnenwaaien voor een praatje."[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Wie wil er nog boer worden? 'Ik ben het kotsbeu hier'” (25-10-2019), NOS
  4.   Weblink bron “Karin uit Tilburg lag dagen geïsoleerd in ziekenhuis vanwege coronavirus” (06-03-2020), NOS