• in·waai·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwaaien
waaide in
woei in
ingewaaid
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

inwaaien [1]

  1. door de wind ergens in geblazen worden
    • Harde windstoten kunnen een gevaar vormen voor het publiek omdat hoge praalwagens vatbaar zijn voor de wind. Carnavalsorganisatie de Oeteldonksche Club in Den Bosch laat weten de risico's voor het publiek te groot te vinden. 'Door de regen en wind kunnen onderdelen van de praalwagens het publiek inwaaien. [2] 
    • Een boswachter van Natuurmonumenten liet via Twitter weten dat de wikkels ook de duinen inwaaien en daarmee een flinke opruimklus opleveren. [3] 
    • Maar iemand sputter tegen: „Binnen rookvrij prima, maar op een terras? Geef rokers ook een beetje ruimte”. Daar moeten velen niet aan denken: „Onze buren paffen erop los. Ons woonplezier wordt al zeven jaar vergald door sigarettenrook die ons huis inwaait”, briest een lezer. [4] 
  2. even kort en zonder afspraak een bezoekje afleggen
76 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[5]