binnenvertrek
- bin·nen·ver·trek
- samenstelling van binnen vz en vertrek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | binnenvertrek | binnenvertrekken |
verkleinwoord | binnenvertrekje | binnenvertrekjes |
het binnenvertrek o
- kamer in een woning
- ▸ Ze staan in het gangpad met de muurverf. Gote kijkt naar de schappen en fronst, alsof hij uit zijn hoofd iets uitrekent. Ten slotte pakt hij er zes grote emmers uit. Wit, voor binnenvertrekken, voordelige kwaliteit.[1]
- Het woord 'binnenvertrek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186