Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenruimte buitenruimten
buitenruimtes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de buitenruimtev

  1. ruimte in de openlucht
     De gemeente stelde 9 miljoen euro beschikbaar, opende een jongerenloket en regelde gezinscoaches. Maar de wijk krabbelt slechts langzaam op en het aantal klachten over de buitenruimte blijft groot. "Ziet nou niemand van de gemeente dat het een rotzooi is?", vraagt een bewoonster zich af bij de regionale omroep Rijnmond. Volgens haar is het elke dag weer raak met huisraad en vuilniszakken naast de containers.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Oud-Crooswijk was armste wijk, miljoenen verder gaat het iets beter” (02-10-2021), NOS