Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenterrein binnenterreinen
verkleinwoord binnenterreintje binnenterreintjes

Zelfstandig naamwoord

het binnenterreino

  1. gebied dat door een of meer bouwwerken wordt ingesloten
     „Het is voor het eerst in lange tijd dat ik hier weer ben”, zegt ze aan een picknicktafel op een binnenterrein tussen de gebouwen.[1]
     De huizenblokken hebben prachtige groene binnenterreinen.[2]
     Fijn voor hen is dat ze nog wel buiten kunnen spelen, op een binnenterreintje achter het huis.[3]
  2. (sport) gebied dat wordt omsloten door een baan voor snelheidswedstrijden
     Mijn vader leerde mij de racesport kennen. Ik was acht of negen toen we naar Zandvoort gingen. Pa had een kaartje geregeld voor het binnenterrein.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Sander Voormolen
    “‘Een giftige stof in het milieu kan hetzelfde risico vormen als een avondje barbecuen, maar de beleving is heel anders’” (17 september 2021) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Melle Daamen
    “Sloop tweebosbuurt niet!” (9 januari 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Kim Bos & Floor Rusman
    “Al die ruimte om zelf te beslissen leidt maar tot verwarring” (13 maart 2020) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Danielle Pinedo & Fabian van der Poll
    “Max & ik – autosportliefhebbers over Verstappen en de ontknoping in de Formule 1” (10 december 2021) op nrc.nl