bijvliegen
- Geluid: bijvliegen (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- bij·vlie·gen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijvliegen | |
verkleinwoord |
de bijvliegen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bijvlieg
- meervoudsvorm als officiële benaming (tweevleugeligen) een geslacht Eristalis van tweevleugeligen (Diptera ) uit de familie zweefvliegen (Syrphidae ). Het zijn robuuste vliegen waarvan er diverse algemeen voorkomen in Nederland en België. Daaronder de typesoort van het geslacht, Eristalis tenax, de blinde bij, die in grootte en vorm sterk lijkt op E. pertinax of kegelbijvlieg, maar een ander vliegseizoen heeft. Naast deze twee soorten komen ook E. horticola of bosbijvlieg, E. nemorum of puntbijvlieg en E. arbustorum of kleine bijvlieg zeer algemeen voor. Al deze vliegen vertonen meer of minder gelijkenis met de honingbij. Eristalis intricarius of hommelbijvlieg toont echter grote gelijkenis met verschillende soorten hommels
- [2] alpenbijvlieg, bergbijvlieg, blinde bij, bosbijvlieg, broekbijvlieg, Friese bijvlieg, hommelbijvlieg, kegelbijvlieg, kleine bijvlieg, kustbijvlieg, onvoorspelbare bijvlieg, puntbijvlieg, roodpootbijvlieg, snuitbijvlieg, veenbijvlieg
- Het woord 'bijvliegen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.