bezoekuur
- be·zoek·uur
- samenstelling van bezoek ww en uur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezoekuur | bezoekuren |
verkleinwoord | bezoekuurtje | bezoekuurtjes |
het bezoekuur o
- Vooraf bepaalde periode waarin bezoek mogelijk is in een instelling.
- ▸ Het bezoekuur is voorbij, was het eerste wat haar te binnen schoot.[1]
- Het woord bezoekuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezoekuur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be