bezichtigen
- Geluid: bezichtigen (hulp, bestand)
- be·zich·ti·gen
- In de betekenis van ‘bezien’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
- afgeleid van zicht met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezichtigen |
bezichtigde |
bezichtigd |
zwak -d | volledig |
bezichtigen
- overgankelijk naar een object kijken, bekijken, observeren
- De buren kwamen ons huis bezichtigen nadat we het opgeknapt hadden.
- De toeristen bezichtigden de oude kerk.
1. naar een object kijken
- Het woord bezichtigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezichtigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bezichtigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bezichtigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be