beuker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- beu·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van beuken met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beuker | beukers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de beuker m
- (sport) een heel sterke sporter met veel karakter maar met weinig techniek
- Kazachstan bleek in de eerste set een taaie tegenstander. Met Anarkulova had de ploeg een hele handige aanvalster en met diagonaal Mudritskaya een ouderwetse beuker. [3]
- Juvat gaat afwachtend de ring in. „Je moet heel goed kijken naar je tegenstander een daar op reageren”, geeft hij een beetje van zijn tactiek prijs. „Daarop pas ik mijn plannetje aan.” De danser en acteur geniet vooral van de uitdaging die Boxing Stars hem biedt. „Ik vind het ontzettend leuk, de uitdaging, je tanden in iets nieuws zetten. Dan ben ik echt een beuker.” [4]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord beuker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beuker" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ beuker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia René Banierink 23-09-14 Volleybalsters beginnen WK met strakke 3-0 zege
- ↑ De Telegraaf 28 okt. 2018 Juvat boezemt tegenstander Rick geen angst in
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be