beugelsluiting
  • beu·gel·slui·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord beugelsluiting beugelsluitingen
verkleinwoord

de beugelsluitingv

  1. verende, scharnierende ring waarmee iets gesloten of vastgemaakt kan worden
     Had het een elastische schakelarmband,'vroeg ik, óf een leren riempje?'`Het was een soort beugelsluiting, die met een klik dichtging,'zei Mirjam.[2]
     Ik meen dat Den Uyl als voorbeeld de melkfles noemde. Vroeger kreeg je van de melkboer melk in een pan, toen in een kannetje, daarna kwam de melkfles met beugelsluiting, vervolgens bereikte die de volmaakte vorm, namelijk een fles die precies één liter melk bevatte met makkelijk in te drukken dop die je kon sparen voor de negers in Afrika, en vervolgens ging het mis: melk werd verpakt in keihard karton dat je niet openkreeg, in kunstzinnige driehoeken, met doldraaiende scheurdoppen, etc.etc. Met de melk is het nooit meer goed gekomen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “De wet van Den Uyl” (1 september 2008), Het Parool