Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·toog·trant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord betoogtrant betoogtranten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de betoogtrantm [1]

  1. manier van een bewijsvoering
     Je bent verliefd geworden op een of ander meisje uit het dorp en je stelt je voor - ' Hij brak zijn betoogtrant af en vervolgde streng: Wie ze ook is, ze kan niet lezen.[2]
     ' Uit Droogstoppels racistische betoogtrant blijkt al snel dat zijn afkeer van literatuur niet zozeer voorkomt uit zijn liefde voor de waarheid als wel uit zijn onwil zich in iemand anders te verplaatsen.[3]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073
  3. “Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504