• be·staans·mid·del
enkelvoud meervoud
naamwoord bestaansmiddel bestaansmiddelen
verkleinwoord - -

het bestaansmiddelo

  1. inkomstenbron of mogelijkheid om te produceren voor eigen levensonderhoud
     Volgens de Wet van Malthus vertoont elke populatie een constante neiging om zich verder te vermeerderen dan de bestaansmiddelen toelaten.[2]
     Anderen stellen dat we een geheel nieuw denkraam nodig hebben. Een samenleving die niet langer draait om betaald werk als bestaansmiddel en – voor velen – als bestaansreden.[3]
     Door dit watertoerisme is de omvang van de recreatie als bestaansmiddel in deze bij uitstek toeristische provincie nog verder toegenomen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Paul Buckley & Norbert Peeters
    “Holderdebolderpolder” (12 juni 2015) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Ben Tiggelaar
    “Het wordt druk aan de onderkant” (26 juli 2014) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron “Televisie en radio : Kenmerk” (30 juli 1975) op nrc.nl