• be·som
vervoeging van
besommen

besom

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besommen
    • Ik besom. 
  2. gebiedende wijs van besommen
    • Besom! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besommen
    • Besom je? 


enkelvoud meervoud
besom besoms

besom

  1. bezem (in de vorm van een bundel twijgen rond een stok)
  2. (sport) (curling) bezem, wrijfblok
vervoeging
onbepaalde wijs to  besom 
he/she/it  besoms 
verleden tijd  besomed 
voltooid
deelwoord
 besomed 
onvoltooid
deelwoord
 besoming 
gebiedende wijs  besom 

besom

  1. overgankelijk, (verouderd) bezemen, vegen