• be·schul·dig·de
enkelvoud meervoud
naamwoord beschuldigde beschuldigden
verkleinwoord - -

de beschuldigdev / m

  1. een persoon die de schuld heeft gekregen van iets
    • De beschuldigde mocht zichzelf nog wel verdedigen in de rechtbank. 
vervoeging van
beschuldigen

beschuldigde

  1. enkelvoud verleden tijd van beschuldigen
    • Ik beschuldigde. 
    • Jij beschuldigde. 
    • Hij, zij, het beschuldigde. 
     Met het laatste restje overtuiging sprak ze tegen het stemmetje dat haar al een uur van verraad en het nemen van de verkeerde beslissingen beschuldigde. Wat had ik dan moeten doen? dacht ze.[1]
  2. verbogen vorm van beschuldigd, voltooid deelwoord van beschuldigen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]