• ber·ceu·se
enkelvoud meervoud
naamwoord berceuse berceuses
verkleinwoord berceusetje
berceuseje
berceusetjes

de berceusev

  1. (muziek) wijsje dat helpt slaperig te worden
    • Op het programma de Davidsbündlertänze en de Sonate nr 3 op 14 'Concert zonder orkest' van Schumann en een aantal nocturnes, ballades en een berceuse van Chopin. [3]
    • In de laan om de hoek was het een eenzame weduwe, die de ogen niet sluiten kon en even opstond om door het gordijn te gluren wie het toch waren die zo aardig speelden. Het leek wel een wiegelied, een berceuse, op een gitaar en een viool, heel in de verte begeleid door een paar fluitjes of zo. [4]
  2. (meubel) stoel die door de persoon die erop zit gemakkelijk een klein stukje voor of achterover kan worden gekanteld
25 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[5]


  • IPA: /bɛʁsøz/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  berceuse     la berceuse     berceuses     les berceuses  

berceuse v

  1. slaapliedje, wiegelied