bepeinzen
- be·pein·zen
bepeinzen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bepeinzen |
bepeinsde |
bepeinsd |
zwak -d | volledig |
- op een rustige, beschouwende wijze ergens over denken
- Hoe had mijn ziel in stille manedreven
Zoo vredig kalm uw schoon bepeinzen mogen:
Was me er uw troost niet lichtend toegevlogen,
Uw blanke ziel mijn ziel niet weergegeven! [2]
- Hoe had mijn ziel in stille manedreven
- Het woord bepeinzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bepeinzen" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1905)–Felix Rutten Finale.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be