• be·peins·de
vervoeging van
bepeinzen

bepeinsde

  1. enkelvoud verleden tijd van bepeinzen
    • Ik bepeinsde. 
    • Jij bepeinsde. 
    • Hij, zij, het bepeinsde. 
  2. verbogen vorm van bepeinsd, voltooid deelwoord van bepeinzen