• be·pa·reld
  • vervoeging van beparelen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel [1]
vervoeging van: beparelen…
verbogen vorm: beparelde

bepareld

  1. voltooid deelwoord van beparelen
    • Hoe hoog je ook mag stijgen op de maatschappelijke ladder, uiteindelijk blijft er niets van je over dan een voorhoofd dat met (angst)zweet is bepareld. [2] 
stellend
onverbogen bepareld
verbogen beparelde
partitief beparelds

bepareld

  1. met parels
    • Ik had niet graag de volgende, onnavolgbare zin gemist: ‘Er was iets in Lima wat in meters paars satijn was gehuld waaruit een reusachtig opgezwollen hoofd en twee dikke beparelde handen staken; en dat was de aartsbisschop.’ [3] 
  2. (figuurlijk) met zweetdruppels
    • Cardinale speelt in de film twee klassieke vrouwenrollen ineen: een voormalige hoer en de loyale echtgenote die ze wil zijn. Met haar wilde haren, woeste kohl-omrande ogen, onverzettelijke mond, en, natuurlijk, dat met diamanten zweetdruppeltjes beparelde decolleté. Een jongensdroom die alleen in film kan bestaan. Een meisjesdroom. Voor een tijd die seksueel nog vrijgevochten moest worden. Haar wilde je zijn. Haar wilde je bezitten. [4] 
60 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[5]