• be·min·nens·waar·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beminnenswaardig beminnenswaardiger beminnenswaardigst
verbogen beminnenswaardige beminnenswaardigere beminnenswaardigste
partitief beminnenswaardigs beminnenswaardigers -

beminnenswaardig [1]

  1. eigenschappen hebbend die het mogelijk maken om bemind te worden
     Smaak is in dit kader niet meer dan de trek van de lust en nog lang niet het schoonheidsgevoel en de waardering voor wat werkelijk lieftallig en beminnenswaardig is.[2]
     Maar is zo'n vrouw op grond van haar knappe uiterlijk ook beminnelijk en beminnenswaardig? Niet altijd.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063