• be·lo·ken
vervoeging van
beluiken

beloken

  1. meervoud verleden tijd van beluiken
    • Wij beloken. 
    • Jullie beloken. 
    • Zij beloken. 
  2. voltooid deelwoord van beluiken
     Ben ik in ’t eind niet meer dan dit?:
    Dit wezen eenzaam in zichzelf beloken. Tot uw gereed bezit?
    [3]
  • Beloken Pasen
De eerste zondag na Pasen, de afsluiting van het paasoctaaf
 Het was "beloken Pasen", de eerste zondag na Pasen, en bij deze dag hoort het verhaal van de ongelovige Thomas uit het evangelie volgens Johannes.[4]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beloken belokener belokenst
verbogen - - belokenste
partitief belokens belokeners -

beloken

  1. aan het zicht onttrokken
     Het doet een beetje denken aan de beloken tuin uit middeleeuwse voorstellingen, het ommuurde plekje waar de mens zich onaangeroerd kon koesteren aan de vrede van het eerste paradijs.[5]
  2. een bedroefde indruk makend
     De blik bleef beloken, de vreugde ingeblikt. Een streep woede zat er ook niet in.[6]

[1]

  • Beloken Tijd
(België) periode na de Franse revolutie   waarin de rooms-katholieke kerk aan beperkingen onderhevig was
35 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[7]
  1. beloken op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. P.C. Boutens geciteerd door Dirk Limburg
    “Vogels, heiligen en portretten” (22 oktober 2007; gedicht uit 1935) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Frits Abrahams
    “Thomas” (4 april 2005) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Johan van Iseghem
    Stijn Streuvels en de Kroniek van de familie Gezelle in: Jaarboek 17 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2011. Stijn Streuvels en ‘Avelghem’. (2012), Stijn Streuvelsgenootschap, Kortrijk, ISBN 9789081541428, p. 217
  6.   Weblink bron
    Hugo Camps
    “Directeur” (17 november 2012) op nrc.nl  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be