belader
- be·la·der
- Naamwoord van handeling van beladen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belader | beladers |
verkleinwoord |
de belader m
- (beroep) iemand die een vracht in of op een voertuig laadt
- Deze huisvuilwagens zijn uitgerust met een hefarm aan de zijkant van de wagen die vanuit de chauffeurskabine wordt bediend. Een ‘belader’ achterop de wagen die handmatig de containers op de hefarm zet, is dan niet meer nodig. [1]
- Het gaat bij de gedwongen ontslagen vooral om staf- en ondersteunende functies. Chauffeurs en beladers worden minder getroffen. [2]
- Verdi eist voor de bijna duizend medewerkers in de dienstverlening op Hamburg Airport, onder wie beladers, bagageverwerkers en buschauffeurs, een salarisverhoging van 275 euro per maand. Enkele weken geleden zorgde een staking van de luchthavenbeveiliging voor veel ongerief. [3]
- Het woord belader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belader" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Tubantia 12-12-08 Ophalen huisvuil met zijladers
- ↑ De Telegraaf 08 nov. 2012 Zeshonderd banen weg bij Van Gansewinkel
- ↑ De Telegraaf 03 feb. 2019 Grondpersoneel vliegveld Hamburg staakt
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be