• be·kocht
  • In de betekenis van ‘afgezet’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
  • vervoeging van bekopen: voltooid deelwoord [2]
stellend
onverbogen bekocht
verbogen bekochte
partitief bekochts

bekocht

  1. te duur hebbend ingekocht
  2. (figuurlijk) opgelicht
  • Ergens aan bekocht zijn
een slechte koop doen
vervoeging van
bekopen

bekocht

  1. enkelvoud verleden tijd van bekopen
    • Ik bekocht. 
    • Jij bekocht. 
    • Hij, zij, het bekocht. 
  2. voltooid deelwoord van bekopen
91 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]