Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·knel·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beknelling beknellingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

beknelling v [1]

  1. het ingeklemd zijn
     Ook collega's en bijvoorbeeld cliënten of patiënten worden vaak genoemd als bron van ellende. Schoppen of bijten door anderen staan samen met bedreigingen op de tweede plaats. In de top-5 staan verder geraakt worden door een voorwerp, een beknelling of een val van een zekere hoogte. De meeste ongelukken gebeuren in fabrieken of op reparatiewerkplaatsen.[2]
     De werknemers lopen risico op ongevallen door onveilige machines en op infectieziekten. Ze kunnen zich bijvoorbeeld verwonden aan messen in machines. Ook komt het voor dat apparatuur niet goed is uitgeschakeld. Dan bestaat volgens de inspectie het gevaar voor beknelling en elektrocutie.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Struikelen en uitglijden; de grote gevaren van de werkvloer” (Dinsdag 2 februari 2016, 11:57), NOS
  3.   Weblink bron “Schoonmaak abattoirs niet op orde” (Maandag 18 augustus 2014, 07:49), NOS