• be·knel·len

beknellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beknellen
beknelde
bekneld
zwak -d volledig
  1. beperken, hinderen, in bedwang houden, verstikken
    • De grote vraag is geen morele, maar een politieke. Westerse regeringen kunnen kiezen voor repressie in antwoord op onuitroeibare burgerlijke ongehoorzaamheid. Ze kunnen internet verder beknellen, ze kunnen door het verspreiden van desinformatie hun valstrik van leugens vergroten, maar uiteindelijk verliezen zij altijd van die net iets slimmere hacker. Bovendien verliezen zij, terwijl ze proberen hun belangen en macht veilig te stellen, geleidelijk hun democratische geloofwaardigheid.[2] 
     Tv-zender CNN vatte Obama’s woorden op als een aansporing voor jongeren om te blijven protesteren tegen het politiegeweld. Aanleiding voor de dagenlange protesten in Amerikaanse steden is de dood van de zwarte George Floyd, die in Minneapolis door verstikking om het leven kwam doordat hij minutenlang bekneld werd door de knie van een witte politieman.[3]
99 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Halsema Bosma Elias 8 december 2010
  3.   Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be