• be·drijfs·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfstijd bedrijfstijden
verkleinwoord

de bedrijfstijdm

  1. de tijd dat een bedrijf effectief produceert
    • De Stichting van de Arbeid, waarin organisaties van werkgevers en werknemers samenwerken, heeft dit gisteren de Tweede Kamer geschreven. In de brief pleit de Stichting voor langere bedrijfstijden van ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. Zij moeten ook in de avonduren en gedurende het weekeinde open zijn. Van die ruimere openstelling hebben ook patiënten zonder betaalde baan, “direct of indirect voordeel”, aldus de Stichting.[1] 
  2. de tijd dat iets echt in gebruik is
    • IMF-hulp komt niet zonder harde voorwaarden, die de economie op de korte termijn zwaar beschadigen. De Koreaanse overheid en de dertig allesoverheersende industriële conglomeraten, de chaebols, zijn deze week op voorhand al begonnen de verwachte eisen uit te voeren. Samsung kondigde gisteren aan met dertig procent te gaan inkrimpen. Hyundai brengt de bedrijfstijd van zijn auto-productielijnen met tweederde terug. Halla schrapt de helft van de 6.500 banen bij zijn scheepswerven.[2]  
  3. de duur dat iets gebruikt kan worden
    • Eneco wordt een van de aandeelhouders van het GPB en ziet daarom groot belang in het opruimen van onrendabele projecten in de stroomproductie, die door de sector als “bakstenen” worden betiteld. 'Buggenum' vergde een investering van 1 miljard gulden, terwijl een conventionele kolencentrale van dezelfde grootte op 600 miljoen gulden zou komen. Het verschil kan volgens de SEP over de volledige bedrijfstijd van 25 jaar worden uitgesmeerd. [3] 
  1. NRC 20 januari 1998
  2. NRC Maarten Schinkel 27 november 1997
  3. NRC Theo Westerwoudt 26 april 1997