beëdigen
- be·edi·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beëdigen |
beëdigde |
beëdigd |
zwak -d | volledig |
beëdigen
- overgankelijk iemand installeren in een ambt door de ambtseed af te nemen
- Het kolonelsbewind in Athene werd beëdigd door koning Konstantijn en dit is de koning bijzonder kwalijk genomen.
1. iemand installeren in een ambt door de ambtseed af te nemen
- Het woord beëdigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beëdigen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be