beëdigde
- be·edig·de
beëdigde
- verbogen vorm van de stellende trap van beëdigd
vervoeging van |
---|
beëdigen |
beëdigde
- enkelvoud verleden tijd van beëdigen
- Ik beëdigde.
- Jij beëdigde.
- Hij, zij, het beëdigde.
- Ik beëdigde.
- verbogen vorm van beëdigd, voltooid deelwoord van beëdigen
- Het woord beëdigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.