Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bat·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
battelen
battelde
gebatteld
zwak -d volledig

Werkwoord

battelen

  1. direct met elkaar de strijd aangaan (door wedijverende rappers of hiphopdansers)
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) nietig verklaren, vernietigen (in: chomets battelen)

Gangbaarheid

Verwijzingen