• bat·te·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
battelen
battelde
gebatteld
zwak -d volledig

battelen

  1. direct met elkaar de strijd aangaan (door wedijverende rappers of hiphopdansers)
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) nietig verklaren, vernietigen (in: chomets battelen)