• bas·kisk
  • Zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -isk.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud baskisk mere baskisk mest baskisk
o enkelvoud baskisk
meervoud baskiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
baskiske mere baskisk mest baskiske

baskisk

  1. (demoniem) Baskisch
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   baskisk     baskisket     -     -  
genitief   baskisks     baskiskets     -     -  

baskisk o

  1. (demoniem), (taal) Baskisch
Demoniemen bij Baskerland in het Deens

inwoner: basker • bijvoeglijk: baskisk


  • bas·kisk
  • Naamwoord met het achtervoegsel -isk.
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud baskisk mer baskisk mest baskisk
o enkelvoud baskisk
meervoud baskiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
baskiske mer baskisk mest baskiske

baskisk

  1. (demoniem) Baskisch
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   baskisk     baskisken     baskisker     baskiskene  
genitief   baskisks     baskiskens     baskiskers     baskiskenes  

baskisk m

  1. (demoniem), (taal) Baskisch


  • bas·kisk
  • Naamwoord met het achtervoegsel -isk.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud baskisk meir baskisk mest baskisk
o enkelvoud baskisk
meervoud baskiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
baskiske meir baskisk mest baskiske

baskisk

  1. (demoniem) Baskisch
  1. (demoniem) europeisk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   baskisk     baskisken     baskiskar     baskiskane  

baskisk m

  1. (demoniem), (taal) Baskisch