Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bas·ket·bal·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basketbalploeg basketbalploegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de basketbalploegv / m

  1. (sport) groep basketballers die samen in basketbalwedstrijd spelen tegen een ander basketbalteam
     De Heat kon slechts beroep doen op acht spelers, het minimum aantal voor een basketbalploeg in de Amerikaanse basketbalcompetitie. Van het team was de helft geblesseerd en de andere helft was ziek (van voedselvergiftiging tot migraine).[1]
     Landstede gaat wel door als naamgever van de basketbalploeg. Een reden daarvoor is de belangstelling voor volleybal bij de sportopleiding van de instelling. Op dit moment zijn maar negen volleybal-leerlingen actief en dat is te weinig voor deze sportopleiding. Bij basketbal zijn dat er nu meer, namelijk 45.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Vedette Parker leidt Spurs langs Raptors” (Woensdag 4 januari 2017, 09:40), NOS
  2.   Weblink bron “Landstede trekt stekker uit volleybalteam” (Dinsdag 8 december 2015, 17:00), NOS