• ba·sis·in·ko·men
enkelvoud meervoud
naamwoord basisinkomen basisinkomens
verkleinwoord - -

het basisinkomeno

  1. (economie) uitkering die van staatswege wordt verstrekt, ook als men niet werkt (individueel, onconditioneel)
    • Zwitsers stemmen massaal tegen basisinkomen voor elke burger [2] 
  2. (financieel) grondinkomen zonder toeslagen