barderen
- bar·de·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlees met spek omwikkelen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse barder (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
barderen |
bardeerde |
gebardeerd |
zwak -d | volledig |
barderen overgankelijk [3]
- (kookkunst) voor het braden omwikkelen van gevogelte, wild of vlees met dunne plakjes spek
- Het woord 'barderen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ "barderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ barderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 18 februari 2012 NRC