larderen
- lar·de·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorspekken (lett. en later fig.)’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse larder (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
larderen |
lardeerde |
gelardeerd |
zwak -d | volledig |
larderen [3]
- volstoppen met, voorzien van
- overgankelijk (kookkunst) (d.m.v. een lardeernaald) met dunne reepjes spek doorrijgen
- Het woord larderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "larderen" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "larderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ larderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.