stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
barbouiller
/baʁbuje/
barbouillais
/baʁbujɛ/
barbouillé
/baʁbuje/
eerste groep volledig

barbouiller overgankelijk

  1. (bouwkunde) smeren
  2. vies, smerig maken (met een vloeistof, e.d.)
  3. (spreektaal) kliederen [2]
  4. (figuurlijk) besmeuren