barboter
barboter
- (spreektaal) pikken, jatten, achterover drukken
- «Qui c’est qu’a barboté mon stylo?»
- Wie heeft mijn pen gepikt?
- «Eric m'a barboté ma petite amie.»
- Eric heeft mijn vriendin afgepakt. [1]
- «Qui c’est qu’a barboté mon stylo?»
- grondelen
- «Les canards barboteurs»
- Grondeleenden
- «Les canards barboteurs»