Nederlands

 
uithangbord van de 'barbier'
Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·bier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kapper’ voor het eerst aangetroffen in 1343 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord barbier barbiers
verkleinwoord barbiertje barbiertjes

Zelfstandig naamwoord

de barbierm

  1. (beroep) een herenkapper die ook baarden bijwerkt
    • hij werd barbier en vestigde zich in Sevilla 
    • tot de bevoegdheid van de barbier behoorden zowel medische taken (aderlaten, opereren) als het baardscheren!!! 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen