• bal·le·ri·na
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘balletdanseres’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ballerina ballerina's
verkleinwoord ballerinaatje ballerinaatjes

de ballerinav

  1. een balletdanseres
  2. een damesschoen zonder sluiting en zonder hak
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]