baljuw
- bal·juw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ambtenaar die rechtspraak doet’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
- Van Latijn baiulare (torsen, dragen), nl. het dragen van een ambt.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baljuw | baljuws |
verkleinwoord |
de baljuw m
- (beroep) ambtenaar binnen het stadsbestuur, veelal belast met de rechtspraak
- Het woord baljuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baljuw" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "baljuw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be