• bal·da·kijn
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troonhemel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord baldakijn baldakijnen, baldakijns
verkleinwoord baldakijntje baldakijntjes

de baldakijnm

  1. stoffen overdekking als ornament, meestal boven een troon, altaar of hemelbed
     De achterkamer werd gedomineerd door een monsterlijk, ondateerbaar hemelbed met vier vergulde zuilen in Egyptische stijl waarop een baldakijn rustte van donkerrood fluweel, met geborduurde sterren van gouddraad. Wie zou in staat zijn te bevroeden hoeveel zuchten en gefluisterde geheimen er onder die sterrenstof waren blijven hangen?[2]
69 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]