Nederlands

 
balansarm
Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·lans·arm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord balansarm balansarmen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de balansarmm

  1. de arm van een balansweegschaal waaraan zowel het te wegen object als de bekende gewichten hangen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen