Nederlands

 
bakstafel
Uitspraak
Woordafbreking
  • baks·ta·fel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bakstafel bakstafels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bakstafelv / m

  1. (scheepvaart) tafel waaraan de leden van één bak de maaltijd kunnen gebruiken

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen