• bag·ge·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
baggeren
baggerde
gebaggerd
zwak -d volledig

baggeren

  1. overgankelijk het uitdiepen van een vaargeul door het verwijderen van overtollig sediment van de bodem
  2. inergatief (informeel) door de bagger lopen
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]