1. soort eekhoorn
  • ba·djing
enkelvoud meervoud
naamwoord badjing badjings
verkleinwoord - -

de badjingm

  1. (knaagdieren) soort eekhoorn die in Maleisië en Indonesië veel voorkomt Callosciurus notatus  
    • Totdat de oorlog met Japan begon, had ik thuis (waar het toen Gang Scott heette) een badjing en een tokeh, en een dode kalong. De badjing liet ik al gauw vrij; hij vloog als ik 's middags thuis kwam van de ene tjemara-top naar de andere, rende omlaag, sprong op mijn nek en urineerde tussen mijn hemd en jasje, om mee naar binnen te worden gedragen, waar hij aan tafel met mij lunchte. [1]
6 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[2]