Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord badding baddings
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de baddingm

  1. (bouwkunde) balk van naaldhout met een doorsnede van 65 x 150 mm
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen