Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • baan·ren·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baanrenner baanrenners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de baanrennerm

  1. (wielrennen) wielrenner die op een (overdekte) wielerbaan fietst
     Baanrenner Nils van 't Hoenderdaal doet donderdag mee aan de bike-off voor een plek als starter op de teamsprint tijdens de Olympische Spelen.[1]
     In 2018 was Haak nog niet zo lang baanrenner-af (hij stopte op 25-jarige leeftijd na het missen van de Spelen van Rio) of er kwam een project voorbij van NOC*NSF. Oud-sporters konden een tijdje meelopen met bondscoaches om het vak te ontdekken. Hij meldde zich aan, bij gebrek aan betere toekomstplannen, en werd aan de nieuwe bondscoach Bill Huck gekoppeld tot en met de Spelen van Tokio.[2]
Hyponiemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Van 't Hoenderdaal op zoek naar 17,04 tijdens bike-off” (Donderdag 28 januari 2021, 00:38), NOS
  2.   Weblink bron “Succesvolle baansprinters raken bondscoach Haak kwijt: 'Kan gevoel niet negeren'” (Donderdag 18 november 2021, 10:00), NOS