• au·to·slaap·trein
enkelvoud meervoud
naamwoord autoslaaptrein autoslaaptreinen
verkleinwoord

de autoslaaptreinm

  1. (spoorwegen) een trein waarmee reizigers hun eigen auto of motor kunnen vervoeren, terwijl ze zelf de nacht doorbrengen in een ander deel van de trein
    • Van de 650 fulltime medewerkers moeten 200 tot 250 vanaf 2005 ,,omzien naar een andere baan, zegt de directie vandaag in deze krant. Gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten. ,,Er is nog geen definitief besluit, maar dit is wel de onontkoombare richting, zegt de directie. Vanmiddag worden het personeel en de ondernemingsraad ingelicht. NS Internationaal heeft sinds 2002 ,,heel veel last van goedkope luchtvaartmaatschappijen als EasyJet, zegt directeur F. Marckmann, die op 1 mei met pensioen gaat. ,,Wij hebben heel lang gedacht: ze zijn geen concurrent. Eind 2002 zei Marckmann nog dat zijn divisie winst zou behalen, maar het afgelopen jaar werd verlies geleden. De autoslaaptrein naar Frankrijk en Italië verkocht NS in 2002 wegens slechte resultaten.[2] 
    • Het treinservice- en cateringbedrijf Wagon-Lits stopt na 35 jaar met de exploitatie van de autoslaaptreinen. Het verbreken van het contract heeft te maken met de verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Japke-d. Bouma 15 januari 2004
  3. NRC 14 oktober 1995